Piet Buddingh'

Tuesday, January 02, 2007

Een bijbelse druide; een herziening

Een bijbelse druide; een herziening

De bijbel is een vertrouwd boek voor mij, al van jongs af aan. Dat komt, doordat bij mij thuis vier maal per dag uit de bijbel gelezen werd:bij de maaltijden en voor het naar bed gaan. Het heeft ook vele jaren gevergd, voordat ik mij helemaal los kon maken van de invloed er van en er op een eigen, zelfstandige manier naar kon kijken. Dat heeft bij mij overigens geen rancuneuze gevoelens achter gelaten; nog steeds komen er bij mij oude herinneringen in verband met die opvoeding boven.
Bij het ouder worden komen er wel steeds nieuwe aspecten naar voren, natuurlijk in de eerste plaats als gevolg van je eigen intellectuele ontwikkeling, maar ook door de afstandelijke manier waarop je door je studie nederlands naar teksten hebt leren kijken. Wat voor mij verhelderend heeft gewerkt, is de ontdekking van de diverse tijdlagen in deze verzameling (en gebundelde) boeken; om in de taal van de Statenvertaling te spreken: vanuit een verre voortijd tot in de Romeinse tijd en via het boek van de Openbaring van Johannes tot een apocaliptische toekomstvisie. Vandaar ook de titel van deze nieuwe pericoop.
Want daarmee leg ik een relatie tussen deze 'pre-historische' tekst over Henoch en zijn 'tijdgenoten' in Genesis en de prehistorie in het westen, Europa. Zo raak ik al meteen aan een gevoelig punt: want is Henoch wel een bestaande, een historische figuur geweest, ook al leefde hij dan in de pre-historie van het Midden-Oosten of zijn hij en zijn 'tijdgenoten' het literaire resultaat van een vorm van epische verdichting, bijeengebracht in de Babylonische ballingschap op basis van een gemeenschappelijk leeftijdsverschijnsel, nl. dat geen van hen de duizendjarige grens in hun leeftijd heeft overschreden? Hebben joodse geleerden tijdens de ballingschap op basis van een mondelinge overlevering deze namen gehoord en er vanuit hun eigen getallenleer een samenhangend, maar tegelijkertijd ook een fictief verhaal van gemaakt? En ook nu herken ik twee tijdlagen in het fragment: de tijd van de Babylonische ballingschap, toen het verhaal werd genoteerd en de pre-historische tijd, toen Henoch leefde.
In ieder geval is die grens van duizend jaar interessant, omdat die een grens vormt met de wereld 'die boven de mens uitgaat', de wereld van het goddelijke (of de wereld van de voorouder?); onder deze grens hebben we te maken met de wereld van de mensen. En daarmee past het geheel in de beeldvorming die we ook kennen in het scheppingsverhaal, nl. in de inzet "In den beginne schiep God de hemel en de aarde". En in het tweede testament noemt Judas in zijn brief Henoch 'de zevende vanaf Adam': ook nu geeft het getal in de afstamming een aanvullend aspect bij de persoon van Henoch, als we het getal 7 beschouwen in het kader van de Joodse getallenleer: Adam als eerste, Henoch de zevende in de rij van de geslachten.
Opvallend in het bijbelgedeelte waarin Henoch temidden van anderen voorkomt, is de herhaling bij elke voorouder, dat hij 'zonen en dochteren gewon' en vervolgens dat 'hij stierf''.Deze repetitio wijst op een hoge ouderdom van dit gedeelte. De herkomst er van is mij niet bekend.
Bij Henoch nu is in deze herhaling een onderbreking aangebracht; van hem wordt nl. niet vermeld, dat hij stierf, maar dat 'hij wandelde met God; en God nam hem weg en hij was niet meer'. Deze afwijkende mededeling ten opzichte van de anderen is zeer intrigerend; zij impliceert in ieder geval, dat Henoch al tijdens zijn leven doorlopend kontakt had met de goddelijke wereld, de wereld van het onzienlijke. Henoch als een medium, en daarmee raak ik waarschijnlijk aan een gemeenschappelijke trek of eigenschap van de oude wereld waarin Henoch leefde, de voortijd, en de wereld van de druiden op het Westeuropese continent, eveneens een voortijd, zie hierna. Ter verduidelijking van het begrip 'voortijd' wijs ik er op, dat ik daarmee bedoel de schriftloze periode voor het eigenlijke begin van de geschreven geschiedenis.
De naam 'Henoch' betekent natuurlijk niet toevallig :'de ingewijde'. Zeer kenmerkend voor de tekst over Henoch is ook, dat hij 365 jaar is geworden, het aantal jaren, dat gelijk staat aan het aantal dagen van het zonnejaar. Maar misschien is dit gegeven te veel vanuit het heden geinterpreteerd. In ieder geval versterkt het getal wel het karakter van 'een ingewijde', een kosmische relatie, die tegelijkertijd ook mythische trekken krijgt. Overigens kan deze leeftijd van 365 jaar ook een latere toevoeging zijn bij een oude tekst. Deze kosmische dimensie is verklaarbaar, als we bedenken, dat in deze verre oertijd de mensen in het midden- oosten elke nacht onder een stralende sterrenhemel vertoefden, een sterrenhemel met een dominante Melkweg, waarvan wij ons in het moderne Europa bijna geen voorstelling meer kunnen maken door de enorme 'lichtvervuiling'. De tekst 'Henoch wandelde met God' kan ook op de nachtelijke omgang van Henoch met God wijzen. De kennis van de astronomie/ astrologie kan behoord hebben tot zijn geestelijke bagage ; in ieder geval behoorde deze kennis ook tot de bagage van de druide.Hoewel daar in deze korte opsomming rond 'de geweldigen van de voortijd' niet op ingegaan wordt, kan de positie van Henoch in de toenmalige samenleving die van een ziener, een leraar geweest zijn.
Maar 'Henoch wandelde met God' heeft natuurlijk ook betrekking op de dagelijkse omgang van Henoch met God in de natuur, de aarde; de aarde als decor, want Henoch blijft primair een man van de aarde. En daarmee wordt de sfeer rond deze figuur qua mentaliteit zelfs toegankelijk, vertrouwd voor de moderne mens in onze 21ste technologische maatschappij, ondanks de enorme culturele afstand tussen 'toen en nu'. Hoewel in de tekst niet gesproken wordt over de betekenis van de menselijke taal, is deze in de contekst van het Joodse denken heel belangrijk. Heeft de taal als communicatie- middel tussen Henoch en God ook een rol gespeeld: Henoch als taalvaardige communicator, die daardoor in staat was het mystieke te doorbreken en een relatie met God te objectiveren?
Volgens de traditie schreef Henoch een apocrief boek, waarop Judas in zijn brief (zie de bijbel 2e testament) commentaar geeft. Op basis van dit commentaar kunnen we vaststellen, dat Henoch een scherp oordeel over zijn tijdgenoten heeft uitgesproken; deze tijdgenoten kunnen niet anders dan de 'geweldigen uit de voortijd' geweest zijn en als we uitgaan van de correcte weergave van de omgeving, zoals hierboven geschetst, waarin Henoch persoonlijk leefde, nl. 'dat hij wandelde met God', mogen we concluderen, dat zijn tijdgenoten in een andere omgeving leefden, wellicht een stedelijke met een schriftelijke traditie, zoals het spijkerschrift. Er staat opnieuw een intrigerende tekst in dit gedeelte, nl.'dat de zonen der goden tot de dochters der mensen kwamen om zich uit hun midden tot vrouwen te nemen, die zij verkozen'. En dat deden deze godenzonen, omdat deze dochters, knap, mooi, aantrekkelijk waren. Spreekt uit deze relaties een ondergeschikte positie van de 'schriftloze' gemeenschappen waartoe deze dochters behoorden ten opzichte van de (dominerende?) positie van de samenlevingen waartoe de godenzonen behoorden? Zeker is wel, dat ten tijde van Henoch er al grote steden waren bij de Soemeriers en de Akkadiers, die waarschijnlijk domineerden over de schriftloze samenlevingen, waartoe Henoch behoorde. Moesten deze samenlevingen de gedragingen van deze (hooghartige?) godenzonen dulden? Is het te ver gezocht, als ik in onze eigen tijd denk aan relaties tussen schriftloze volken als geisoleerde Indianen en opdringende, andere volken in het Amazonegebied of aan geisoleerde schriftloze Papoeavolkjes in het Centraal Bergland en binnendringende andere volken zoals bij de mijnbouw van 'Freeport' in Indonesie/ Papua? In ieder geval worden door deze recente voorbeelden de tegenstellingen uit de tijd van Henoch begrijpelijker.
En mag er uit de voorafgaande analyse mijnerzijds geconcludeerd worden, dat in deze woorden reeds verwachtingen doorklinken die later bij de zondvloed en daarna bij de torenbouw van Babel vorm krijgen?
Vanuit deze veronderstelde ondergeschikte positie worden de scherpe uitspraken, zoals Judas die citeert uit het boek Henoch, welsprekend en duidelijk gericht tegen de dominantie van de groten, de 'reuzen' uit die tijd:"Zie de Heere is gekomen...om over allen de vierschaar te spannen...en te straffen...voor al de harde taal, die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben". Hier openbaart zich een antithese tussen 'het wandelen met God' van Henoch enerzijds en 'de morrenden,...wandelende naar hun begeerten' anderzijds, zoals Judas in zijn brief het citaat uit het boek van Henoch becommentarieert. Maar ook wordt door de opmerkingen van Judas duidelijk, dat in de tijd van Judas zelf dergelijke tegenstellingen speelden, wellicht tussen de Romeinen, de Hellenistische cultuur enerzijds en de Joden, het Jodendom anderzijds; is de brief van Judas geschreven na Massada?
Maar terug naar Henoch en de vraag van een relatie naar de pre-historische druiden in Europa. Van hen is bekend, dat zij nauwe betrekkingen hadden met de natuur, met de wouden en het animisme en de magie daarmee verbonden: ook de druide stond op de grens van twee werelden. Bovendien hadden zij een grote kennis van de astronomie en de astrologie; zij namen eveneens een grote plaats in in hun Keltische gemeenschappen; niet voor niets is Stonehenge nog steeds een van de grote mystieke, mythische(?) geheimen uit de Westeuropese oudheid. En ook in hun positie is er een antithese met een dominante cultuur, nl die van het expansieve Romeinse rijk. Vandaar dat ik een associatie heb durven leggen tussen hen en Henoch.Deze veronderstelde gemeenschappelijkheid doet bovendien geen afbreuk aan de periodisering, zoals wij die kennen uit de theorieen van de godsdienstwetenschappen, waarin de tijd van de schriftloze, animistische, natuurvolken als algemeen voorkomende voortijd van de geopenbaarde godsdiensten wordt beschouwd. In hoeverre daarbij sprake is geweest van een matriachale dominantie is bij Henoch niet duidelijk, maar dat er gewezen wordt op een gesuggereerde roof onder 'de dochters der mensen' kan daarvoor ook een aanwijzing zijn. In ieder geval is het jodendom nog steeds sterk matriachaal gestructureerd.
Tenslotte: mijn interpretatie is natuurlijk wel speculatief.