Piet Buddingh'

Monday, March 08, 2010

De ondergang van een rijk verleden

De ondergang van een rijk verleden.


Wie de plattegrond van Waalwijk kent, weet dat het centrum van deze provinciestad een vierkant vormt, bestaande uit Stationsstraat- Julianastraat- Mr. Van Cootstraat- Grote Straat; midden in dit vierkant ligt het winkelcentrum 'De Leest'. Het meest markante punt van dit carre vormt voor mij het fraaie Raadhuisplein op de hoek van Grote Straat en Stationsstraat, naar het ontwerp van de stedebouwkundige/ architect Kropholler. Een ander opvallend gebouw net buiten dit centrum, maar bij dit hoekpunt is de grote, byzantijnse St. Janskerk met zijn slanke toren en grote koepels, allemaal bedekt met groen geworden koperen dakbedekking.

Met uitzondering van het Raadhuisplein is dit centrum ten prooi gevallen aan het moderne verschijnsel van een winkelcentrum met alle bekende namen, die je overal in de centra van de Nederlandse steden tegen komt. Zelfs de Mr. Van Cootstraat is van zijn oude deftigheid ontdaan en aan een zekere verloedering onderhevig; meest sprekend voorbeeld is de onder architectuur gebouwde villa van een voormalige gemeente-secretaris, de heer Van Liempt. Elke centimeter tuin, groen is aan de woning ontnomen. En zo staat die daar, volledig gestript, als fraai gebouw aangeplakt tegen een ruim, rumoerig verkeersplein voor de overdekte galerijen van 'De Leest' en onderworpen aan de vervuiling van het fijnstof van de auto- uitlaten.


Toch is deze door een met de auto's af en aan rijdend winkelend publiek veroorzaakte achteruitgang van het centrum, ondanks de uitstekende bestrating van bepaalde gedeelten van het woongebied, slechts de buitenkant, de zichtbare verschijning van een dieper ingrijpende teloorgang.

Ver voor het opdringende verschijnsel van deze welvarende, maar ook zich nadrukkelijk manifesterende uitgaanswereld bestond de Grote Straat uit een groot aantal goed onderhouden herenhuizen, waarvan in een er van de kunstschilder Theo van Delft woonde met achter zijn woning diens atelier, was de Stationsstraat een bescheiden conglomeraat van grote zaken, presenteerde de Julianastraat zich als een reeks villa's voor welgestelde inwoners, onder andere voor de burgemeester en straalde de Mr. Van Cootstraat, een rustgevende, schaduwrijke straat,
de sfeer uit van belangrijke Waalwijkers: mooi was bv. de woning van de directeur van de toenmalige Timturfabriek in een ruime, fraaie siertuin gelegen.



Deze uiterlijke gedaanteverwisseling maskeert wel de grote tegenstelling uit het verleden tussen het oude, dominante centrum van zelfbewuste elite- denkers tegenover de gewone burgerij en de werknemers uit de leder- en schoen- industrie in de wijken daarom heen zoals Besoyen- de omgeving van de Antoniusstraat- en Baardwijk. Immers door de transformatie tot het moderne centrum is de elite zo langzamerhand wel uit dit centrum weggetrokken naar nieuwe wijken bij het 'Hertog Jan park', maar ook in zuid- oostelijke richting naar fraaie nieuwe wijken tegen de Drunense en Loonse duinen aan; en misschien wel helemaal weg uit Waalwijk; immers opvallend met deze kanteling van Waalwijk- centrum is, dat tegelijkertijd de leder- en schoenindustrie uit Waalwijk is verdwenen.

Een exponent daarvan is de opheffing van het 'Centrum voor de Leder- en schoenindustrie annex vakschool' in de Mr. Van Coothstraat, in het midden van de vorige eeuw een onderwijsinstelling en proefstation/ laboratorium van TNO, waar ook buitenlandse studenten kwamen studeren voor leidinggevende posities in het buitenland, die wij nu zouden rangschikken onder het H(B)O.

Wel moet erkend worden, dat de grote sociale tegenstellingen in de bevolking uit de dertiger en latere jaren door de enorm gestegen welvaart verdwenen zijn: het oude centrum van een welvarende, gezeten burgerij is in bezit genomen door een redelijk welvarende, sociale laag van de bevolking, die voorheen niet aan bod kwam.





Toch bedoel ik met de titel van dit essay een dieper liggende teloorgang van een verleden, dat mij met saillante, gefixeerde momenten in al zijn welsprekende, sprankelende en kleurrijke presentatie nog steeds levendig voor ogen staat. In het vervolg wil ik een poging doen dit verleden in taal te vangen en vorm te geven, waarbij overigens de kritische noot niet zal ontbreken.

Via anekdotiek zal ik trachten door te dringen naar de achtergronden van dit rijke verleden en daarbij tevens verwoorden, wat de oorzaken zijn van de teloorgang er van. Daarbij ben ik mij er zeer van bewust als protestant, als buitenstaander terug te blikken. Mijn treurnis om die teloorgang is er echter niet minder om; niet toevallig ben ik in Waalwijk geboren en opgegroeid.

Met anekdotiek bedoel ik,dat de 'grote lijn' wordt weergegeven in opvallende gebeurtenissen, die als onderling gerelateerde anekdotes het geheel illustreren.


Van ver voor 1940, zo rond 1935, dateert de herinnering aan de buren van ons in de Besoyense Straat, van wier gezin een dochter en een zoon waren ingetreden in een kloosterorde. De dochter was ingetreden in een orde in de Belgische Ardennen, een strenge orde die het haar onmogelijk maakte ooit nog eens het gezin in Besoyen te ontmoeten, ook al zou een van haar ouders op sterven liggen. Wel mochten haar ouders soms het klooster bezoeken om de dochter te ontmoeten, maar alleen, doordat zij van de non gescheiden werden door een getralied vernster. Als kind maakte die afzondering van de dochter op mij grote indruk.
De zoon als monnik mocht wel regelmatig thuis komen; hij droeg een zwarte pij en maakte voor het huis vaak een praatje met ons als buren. Binnen hing in hun woonkamer een grote plaat van 'Het heilig hart van Jezus': een messiaanse voorstelling van Jezus met in het midden op zijn borst een groot licht uitstralend, rood gekleurd hart.

Een van de verrassendste herinneringen aan een rijk, rooms verleden dateert eveneens van voor 1940, ongeveer 1938. Voor het huis, waar wij later woonden, Westeinde 5e, maakt de straat onderdeel uit van de lange route vanaf 's- Hertogenbosch naar Geertruidenberg (en verder richting Lage Zwaluwe), de zogeheten Langstraat. In Besoyen, waar de Grote Straat overgaat in het Westeinde, heeft deze Langstraat een aftakking naar het zuiden, naar Tilburg, de hiervoor genoemde Besoyense Straat.

Zo rond 1938 zat ik voor het huis op een stalen buis als onderdeel van een stenen afscheiding tussen de voortuin en het trottoir in een pas begonnen zonnige meimaand te kijken naar de voorbijgangers. Dat was zeker niet toevallig, want in het katholieke zuiden is de mei- maand ook de Maria- maand.

Deze voetgangers, die vanuit de richting Geertruidenberg kwamen, droegen gewijde palmtakjes en waren zeer opgewekte bedevaartgangers naar Elshout, een wijk tussen Drunen en Heusden. Daar stond een O.L.V.- beeld, dat de eeuwen door de rampen van overstromingen, zoals de St.-Elisabeth's Vloed, had overleefd; dit Maria- beeld, bekend in de volksmond als 'het Vrouwke van den Elshout', in de grote kerk daar was het doel van bedevaartgangers uit allerlei richtingen, zoals uit het westen, maar ook uit het zuiden richting Loon op Zand en Udenhout, en uit het oosten richting 's- Hertogenbosch. Die zonnig beginnende mei -maand was in die dagen een vrolijke periode in het jaar, waar wij als hervormden met plezier aan deel namen in de betekenis van de opgewekte stemming onder de wandelende bedevaartgangers. Het waren prachtige dagen met opgewekte, elkaar groetende toeschouwers en voorbijgangers.

Hoe de bedevaartgangers na een bezoek aan de kerk in Elshout, waar het zoals in alle bedevaartplaatsen druk was met komende en gaande bezoekers, naar huis gingen, weet ik niet precies; ten dele met busverbindingen en ten dele met de trein van' het halve- zolen lijntje', dat ook een halte had in Drunen, ten dele op de fiets.
Meimaand- Maria-maand is daardoor voor mij altijd een eenheid gebleven.

Aan die bedevaarten is in de oorlog een einde gekomen; er kwamen allerlei beperkende maatregelen; het werd onveiliger door de luchtoorlog en grote samenscholingen/ bijeenkomsten waren niet meer toegestaan. Maar 'het Vrouwke van den Elshout' is tot op heden een begrip gebleven in de Langstraat, en zeker in de bloeitijd van de bedevaarten een herkenningspunt voor de grote katholieke bevolking in het zuiden, maar ook voor veel protestanten in die regio. Misschien is het ook veelzeggend, dat tijdens de oorlog enkele Joodse gezinnen uit Waalwijk, oa. de familie van Nathan de Jong uit Besoyen, ondergedoken hebben gezeten in de diepe, ondergrondse gewelven van de grote St.- Jans- kathedraal in 's- Hertogenbosch en de oorlog gezond en wel zijn doorgekomen dank zij de moed en het verantwoordelijkheidsbesef van de toenmalige geestelijkheid. Na de oorlog is dit gezin in de vijftiger jaren geemigreerd naar Israel. (Aansluitend op die laatste beslissing van de familie De Jong wil ik hier nog een persoonlijke herinnering aan toevoegen. In 1948, ik zat toen als militair op Oost-Java, zo vertelde mijn vader mij na terugkeer uit Indonesie, hield de afdeling/ kiesvereniging Waalwijk van de C.H.U. een vergadering in Besoyen in het gebouw voor Christelijke Belangen in de Besoyense Straat. Mijn vader als voorzitter van de afdeling leidde deze vergadering, waar het legendarische Tweede Kamerlid freule Uyttewael van Stoetwegen kwam spreken over de positie van de CHU ten opzichte van de erkenning van de prille Staat Israel. In de stampvolle bovenzaal van het gebouw was ook de heer De Jong aanwezig. In deze bijeenkomst zette de freule helder uiteen, dat de C.H.U. vierkant achter de erkenning van de jonge Staat stond. Vader, zo vertelde hij mij, sprak toen namens de afdeling Waalwijk van de Unie uit, dat het standpunt van de afdeling volkomen in lijn was met het standpunt van de Tweede Kamerfractie van de CHU en de Kamerfractie voor 100% steunde. De volgende dag, toen hij zoals gewoonlijk lopend van huis in het Westeinde naar school liep, stopte vlak bij het witte hervormde kerkje in de Grote Straat in Besoyen een personenauto naast hem en nodigde de heer De Jong hem uit om in te stappen, want hij wilde vader met de auto naar de Mr. Van Coothstraat brengen naar de vakschool. Onderweg bedankte Nathan hem voor de gehouden vergadering van de vorige avond en het besluit van de afdeling om in navolging van de Kamerfractie van de CHU zich voor de erkenning van de Staat Israel uit te spreken. Als blijk van zijn erkentelijkheid bracht hij vader daarom met de auto naar het werk en om dit tegen hem te zeggen.)

In dat beeld van het roomse verleden van voor 1940 past zeker ook de herinnering aan de lopende bedelmonniken, die gekleed in bruine, lange pijen met capuchon van uit Kaatsheuvel of Loon op Zand naar Waalwijk kwamen op blote voeten in grote open sandalen, waarvan ik me altijd heb afgevraagd, of dat niet erg koud was, vooral in de winter.

Het kenmerkende van de bedevaart naar Elshout is het regionale karakter ervan, nl. behorende bij de regio- midden Brabant; immers er zijn ook andere bedevaarten, die bij een bepaald gebied horen, zoals Tegelen.
Naast de bedevaart naar Elshout waren er ook lokale gewoonten en rituelen, die voor mij verbonden waren met Waalwijk/ Besoyen. Nog hoor ik het tinkelend geluid van een zilveren belletje, dat de misdienaar op straat hanteerde en die voor de pastoor of de kapelaan uitliep om met het belletje aan te kondigen, dat deze met de benodigde ingredienten op weg was naar een stervend parochielid om dat 'het sacrament voor de stervenden' toe te dienen; herkenbaar voor de mensen was, dat de geestelijke met de hand in zijn soutane kwam aanlopen. Met dat geluid gaf de misdienaar aan, dat katholieken, die hen tegemoet kwamen, tijdig een kruisje konden maken, als beiden passeerden.
Heel mooi was de stoet van bruidsmeisjes, die met linten verbonden waren aan een luxe auto om deze'vooruit te trekken': in de auto zat een gouden echtpaar, dat eerst in de Waterstaatskerk van Besoyen een mis van dankbaarheid had laten opdragen om deze feestelijke gebeurtenis te vieren. Daarna reden zij in de auto/ taxi, voorafgegaan door de bruidjes naar huis.
Aan diezelfde kerk heb ik in die jaren een bezoek gebracht om de overleden pastoor, die daar lag opgebaard, te gaan bekijken.
Maar het is de parochie niet best vergaan in de tweede helft van de vorige eeuw: de kerk staat leeg en de parochie is opgeheven. De pastorie is afgebroken om plaats te maken voor een verkeersweg en er zijn plannen die beogen om de kerk af te breken. De parochie is opgegaan in die van Waalwijk- centrum met de byzantijnse St.Jan als middelpunt. Maar volgens de nieuwsberichten is ook daar volop onenigheid uitgebroken.
Toch heb ik als opgroeiende jongen in dezelfde St.- Jan een paasdienst meegemaakt, waarbij de monstrans door de pastoor de kerk werd rondgedragen. Nog zie ik in de schaars verlichte kerk, vervuld van de sterke geur van wierook, de stoet met voorop de monstrans, gedragen door de pastoor, via de zijbeuken naderen; de monstrans die 'het lichaam van Christus', bevatte. 'Als ruisend graan' knielden de gelovigen voor de naderende gouden monstrans met de hostie. Zelf stond ik als tiener verdekt opgesteld achter een pilaar om het schouwspel in mij op te nemen, maar knielen was er niet bij. Immers op de JV/ knapenvereniging van de Herv- Ger. Bond in Besoyen was ons wel duidelijk geworden, dat een katholiek alleen in de hemel kon komen, als hij/ zij op het allerlaatste moment nog even hervormd was geworden.
Het bezoek doet mij nu denken aan de dichter Marsman, die in zijn gedichtencyclus 'Tempel en Kruis' de regel dichtte:'Maar de man bij de pilaar bleef staan..' Hoewel aangetrokken door de fraaie symboliek en de aansprekende rituelen van de katholieke eredienst werd hij niet katholiek. Die artistieke kant appelleerde sterk aan de emotionele aspecten van het vitalisme, waarvan Marsman een groot vertegenwoordiger is geweest in de dertiger jaren.

Na de oorlog heeft de geestelijkheid de tradities van voor de oorlog trachten voort te zetten; zo was er in de vijftiger jaren een rondgang in het centrum van Waalwijk met de centrale beelden van de St. Jan als middelpunt. De straten waren schoon gemaakt en met zand geplaveid; op de trottoirs stonden de mensen rijen dik uit heel Waalwijk om de openlucht- processie mee te maken, maar het heeft allemaal niet geholpen. Tegen die processie werd nog door een 'immigrant' van de Veluwe in een politiek weekblad geprotesteerd op grond van de scheiding van 'kerk en staat', voor mij een overdreven reactie van een hervormd- gereformeerde inwoner, toenmalig directeur van het 'Willem van Oranje' college, die geen enkele affiniteit, verbondenheid en sympathie met het zuidelijke, katholieke volksgeloof bezat. Hij had toch ook niet hoeven te gaan kijken.
Overigens is dit hele rijke roomse leven verzonken in het verleden; om in de beeldtaal van de St.- Elisabeth's Vloed te blijven denken: verzonken in het water, waar de beschouwer, overheen gebogen, in zijn diepe herinneringen het verleden nog in ogenschouw kan nemen.
En als men dan denkt anno nu- 2010- met al zijn ongelooflijke gebeurtenissen van misbruik in het verleden met kinderen met name door geestelijken, dan is de leegloop van deze kerk wel te begrijpen. Maar de doorslaggevende factor van deze ondergang van een rijk verleden is toch vooral gelegen in het onvermogen van deze kerk en zijn geestelijkheid om de moderne mens van na de Verlichting in zijn eigen zelfstandigheid van leven en denken te aanvaarden en de ruimte te geven. En als klap op de vuurpijl wordt dan ook nog een verbod uitgevaardigd voor de liturgie om daarin liederen van Huub Oosterhuis en Ida Gerhardt op te nemen: "Licht dat ons aanstoot in de morgen..." : wie denkt niet aan de geloofsbelijdenis van Nicea:"Licht uit Licht", om van de Paasmorgen maar te zwijgen, als Maria Magdalena bij het licht van de aanbrekende dag bij het lege graf de stem hoort:"Maria..." Een ding is wel duidelijk: de rk. kerk- nu straalt alleen maar starheid en verstening uit; haar bestaan kan nog wel lang voortduren, juist op grond van die verstarring, maar het sublieme is er niet meer, hoewel de nostalgie naar een rijk verleden is gebleven.
Wellicht is het overdreven om dit te zeggen, want ook het protestantisme maakt een diepe crisis door, zeker de m.i. mislukte PKN die jaarlijks duizenden leden verliest, maar toch: de prachtig gerestaureerde hervormde kerk 'aan de haven' is een sieraad voor Waalwijk en getuigt van een levendig gemeenteleven, al moest de grote subsidie voor de restauratie natuurlijk wel 'van buiten' komen.
Bovendien demonstreert deze gotische kerk in zijn indrukwekkende soberheid niet alleen de oude structuur van het gebouw, maar door zijn mooie, pure, stenen wanden en pilaren en houten gewelven een diepe tegenstelling met het rooms- katholicisme. De afwezigheid van heiligenbeelden in de protestantse kerk staat in groot contrast met de beeldenrijkdom van rk. kerkgebouwen; waar in het protestantisme het abstracte domineert, maar daarmee het Woord de volle aandacht krijgt, wordt in het rk. kerkgebouw 'de gemeenschap der heiligen' door de beeldenrijkdom van klassieke heiligen gesymboliseerd, gevisualiseerd.
In beide benaderingen van zowel het abstracte, denk aan Plato, als het zichtbare beeld wordt gepoogd het sublieme te benaderen. Maar ,zoals hiervoor betoogd, in de moderne geschiedenis van de rk. kerk is het sublieme zwaar afgebladderd, om niet te zeggen, verdwenen.