Piet Buddingh'

Friday, May 24, 2013

Nawereld

Mijn echtgenote Anneke is een trouwe bezoekster van "Laurens Jz. Coster" onder redactie van Raymond Noe. Daar stond  deze week een gedicht van A.Roland Holst op, die 125 jaar geleden geboren werd. Nog altijd ben ik een bewonderaar van deze dichter, hoewel hij vaak heel gezwollen taalgebruik heeft. Desalniettemin wil ik een poging wagen om van dit gedicht een interpretatie te geven, want ook dit gedicht spreekt mij zeer aan.
Alleen al de titel van het gedicht is belangrijk; Roland Holst heeft daar duidelijk over nagedacht of heeft door en inval meteen het kader van het gedicht aangeduid. De titel "Nawereld" is nl. onlosmakelijk verbonden met zijn tegendeel, te weten: "Voorwereld'. En dat begrip leidt mij naar de afleiding :' voorwereldlijk'.En zo kom ik bij twee periodes in de geschiedenis van de aarde: het voorwereldlijke en het nawereldlijke. Beide tijdperken begrenzen een periode, waarvan de mens de vormgever is geweest: 'de wereld'. In deze weidse, tijdloze visie overziet Roland Holst de herkomst en de voortgang van het gebeuren op de planeet en probeert met zijn eigen vocabulaire aan deze ruimtelijke visie een vorm te geven. Om het gedicht te kunnen analyseren zal ik het eerst  per strofe citeren en bespreken:

                                          Uit ertsaders, de wortels door der eiken,
                                          verhoogt van voor de wereld een langzaam
                                         oerwoeden zich tot onweren van onder.
                                         Eens zal het zich in heersers zonder naam
                                        omhoog ontladen.
                                                              Puin van wereldrijken
                                       zullen die overzien, en onverwonderd
                                       aanschouwen.
                                              Het zal stil, licht en doodstil,
                                      er dan geworden zijn.
                                                            Naderhand komen
                                      grote roofdieren uit oerwoud en stromen.
                                      Sluipend en speurend zullen zij omgaan
                                      langs brokken zuil, over gespleten drempels,
                                      en wat nog rest van burchten en van tempels,
                                      na het afsterven van verzwakte onwil.

Reeds de inzet van het gedicht: 'Uit ertsaders' is interessant, want die doet me onmiddellijk denken aan een van zijn essays:"Van erts tot arend". Blijkbaar spreekt het woord 'erts' R.-H sterk aan als oermateriaal, dat de kern vormt van de aarde. (Op de interpretatie van de titel 'Van erts tot arend' kom ik hierna nog terug, want die doet me onmiddellijk denken aan het kader van dit gedicht.)  En dan begint al direct het probleem van het interpreteren. Hoe moet ik de woordgroep 'de wortels door der eiken' plaatsen in het geheel van de versregel:"Uit ertsaders ....verhoogt van voor de wereld  een langzaam oerwoeden zich...'?
Helder is voor mij, dat een langzaam oerwoeden in de tijd 'van voor de wereld' geplaatst moet worden. Die tijdsbepaling betreft het tijdperk van de mens. Maw.: een langzaam oerwoeden dat ontstaat vanuit ertsaders , dringt zich in de voorwereld, de oerwereld, door de wortels der eiken, omhoog, een geluidsgolf, een oervorming in de aarde, die vergezeld wordt door  het  geluid van dreigend gerommel, een onheilspellend omhoog komend onweren  vanuit de diepe aardkorst.
Strijdig met die tijdsbepaling is echter de aanwezigheid van de eiken; niet in de oertijd, maar in de wereld, in de mens, op de grens van de wereld doet zich het oerwoeden voor; m.a.w.: als de mens nagenoeg uit zijn wereld is verdwenen. En na lange tijd, eens, zal het oerwoeden, zal de oerdrift van het leven zich opnieuw manifesteren, omhoog ontladen in de verschijning van 'heersers zonder naam'. En die staren roerloos, emotieloos over'puin van wereldrijken' en zonder besef van wat geweest is: onverwonderd zullen zij de werkelijkheid aanschouwen.
En het zal er stil, licht en doodstil zijn (geworden). En daarna komen de grote roofdieren uit oerwouden en rivieren behoedzaam sluipend  over gebroken drempels, langs afgebroken (en omgevallen) zuilen, ruines van burchten en tempels.Belangwekkend is dan weer de strofe:'na het afsterven in verzwakte onwil'. Ik kan deze strofe alleen maar interpreteren vanuit de wereld van de mens op de grens van zijn wereld :" als de menselijke wil veranderd is in onwil om als mensheid samen te leven", zal de ondergang van de mensheid een gegeven worden en het decor van die ondergang schetst de dichter al in de eerste versregels
als een echo van de klanknabootsingen uit het begin van het gedicht.  

En zo kom ik bij het tweede deel van het gedicht:

                                                       In dat uur zonder duur
                                                       -af en aan-
                                                       komen en gaan,
                                                       tot de oude macht hersteld de koningsdieren
                                                       tussen de puinen door.
                                                                             In het azuur
                                                      zijn, hangend in hun vlerken, ook de aasgieren
                                                      en arenden er weer.

                                                      Waar blijft in dat leeg uur
                                                      het wachten op?
                                                                            Er is geen wachten meer.


In dit tweede gedeelte van het gedicht zijn voor mij de kernwoorden: de in hun macht herstelde koningsdieren, en hangend aan hun vlerken in het azuur de aasgieren, maar ook de arenden. En zwervend tussen de puinen en cirkelend er boven behalve de aasgieren, ook de koningsvogels de arenden. Maar de mens is verdwenen en met hem het besef van tijd, er is alleen nog een uur zonder duur. En in het laatste gedeelte van het gedicht wordt dat tijdloze nog eens herhaald: in dat uur zonder duur, in dat lege uur is er alleen nog maar een tijdloze, een doelloze planeet.,er is geen toekomstverwachting meer door de ondergang van de mens En zo komen we bij de kern van het gedicht en dan vooral de titel er van:"de nawereld" als anti- utopie.
Tenslotte blijft er voor de lezer over de vraag, hoe de dichter op deze sombere anti- utopie is gekomen. En daarmee komen we bij zijn essay:"Van erts tot arend", een analyse van de gevolgen, die voortvloeien uit de uitvinding van de kernbom aan het einde van de Tweede Wereldoorlog en de nasleep daarvan in de Koude Oorlog. 
P.S. in zijn essay eindigt R.-H. met een citaat van J.C.Bloem: 'Voorbij ,voorbij, o, en voorgoed voorbij'; alleen citeert hij foutief,nl.'Voorbij, voorbij, en o voorgoed voorbij'.
P.S.2: in mijn publikatie zijn van het tweede deel de woorden: de koningsdieren, de aasgieren en het woord meer bij vergissing apart komen te staan op een nieuwe versregel. Dat laat ik toch maar zo, omdat deze 'fout' een extra nadruk legt op de afwezigheid van de mens, op de anti- utopie. 
      












Wednesday, May 08, 2013

Wereld erfgoed.

De voortreffelijke ., vierdelige serie "Een huis voor Vincent" benadrukt nog maar eens, dat kunstenaars als Vincent van Gogh ontstegen zijn aan hun directe omgeving;  met name het vierde deel vond ik nogal 'aangrijpend'. De ontwikkeling van Van Gogh als persoonlijkheid deed mij denken aan het gedicht van Frederik van Eeden :"De waterlelie", en dan enkele versregels daarvan:  "Rijzend uit donker- koelen vijvergrond/ heeft zij het licht gevonden/ En ontsloot (...) het gouden hart"... Dewaterlelie, door mij opgevat als beeld van het kunstenaarsschap. Maar ook de tragiek rond Van Gogh en zijn broer Theo werd in de serie scherp vorm gegeven.
De uitzending van de serie deed mij denken aan een gesprek, dat ik had met prof. dr. Moeliono van de 'Universitas Indonesia' in Jakarta, toen ik daar werkte. Ik zei hem, dat ik het jammer vond, dat een schilderij als "De Zonnebloemen" niet in Nederland was gebleven, maar in Japans kunstbezit was terecht gekomen. Zijn reactie daarop was:"Pak Piet, Vincent van Gogh is wereldbezit geworden!" Inderdaad, de kunstenaar heeft de beperktheid van het burgerlijk predikantenmilieu van zijn ouders in Nederland doorbroken en heeft een mondiale betekenis gekregen. Hooguit kan gesteld worden, dat de kunstschilder, voor zo ver hij zich Nederlander voelde, bijgedragen heeft aan het beeld van Nederland als centrum van de kunsten in het geheel van 'wereldcultuur'.
Jammer voor de huidige familie Van Gogh, die kritiek had op de serie, maar hun visie op de documentaire heeft geen grotere betekenis voor de kwaliteit ervan dan die van elke andere toeschouwer. De samenstellers van de documentaire gaven hun op grondig onderzoek gebaseerde visie  op de kunstenaar en zijn mondiale betekenis en daar zal men zich bij moeten neerleggen. De kunstschilder Vincent past alleen in het milieu van de grote artiesten/ tijdgenoten als Toulouse- Lautrec, Gauguin, Rodin,enz.
En wat de EO betreft, die heeft zich als zendgemachtigde ontwikkeld tot een belangrijke, toonaangevende documentaire- maker in Nederland.

Tuesday, May 07, 2013

herlezing eerste testament

Het boek "De duivenhoudsters" heeft mij opnieuw aan het denken gezet over de structuur en achtergronden van het Eerste Testament in de bijbel. De denkwereld van het toenmalige strijdbare jodendom tegenover de wereld van het Romeinse rijk verhelderde voor mij ook de denkwereld van het klassieke Israel zoals die vorm heeft gekregen in de verhalen in het eerste deel van de christelijke bijbel. De inleving van de auteur in die denkwereld rond Massada is onvoorstelbaar diepgaand en de vormkracht om die in woorden om te zetten en structuur te geven is niet minder bewonderenswaardig. Mijn voornemen is dan ook om na dit boek opnieuw de verhalen in het eerste testament te gaan lezen om te ontdekken, in hoeverre die antieke denkwereld ook invloed heeft gehad in deze verhalen. Voor het bijbelgebruik neem ik de bijbelvertaling van het NBG uit 1951 als bron. Het moet haast wel zo zijn, dat dat mogelijk is. Al eerder had ik ontdekt, dat er gedeelten zijn die afkomstig zijn uit nog oudere culturen, die weer ten grondslag liggen aan deze verhalen. Ook in het Tweede Testament moeten die invloeden nog op te sporen zijn; een interessant voorbeeld daarvan komt voor in 'De brief van Judas'; daar hoop ik tezijnertijd nog eens op terug te komen. Bovendien is interessant, dat in de roman de groep van de Essenen uitvoerig ter sprake komt, dit in verband met de personen van Jezus en Johannes de Doper.Maar voorlopig zal ik mij bezig houden met deze historische roman en de speurtocht naar toenmalige invloeden in het Eerste Testament. Heel verhelderend in de roman is voor mij geweest de invloed van de magie in de toenmalige belevingswereld als omvattend kader voor de leef- en denkwereld, een kader, dat mij redelijk vertrouwd voorkomt door mijn verblijf in het v.m Ned.Nieuw- Guinea, waar de magie ook dominant is (geweest). Een concrete ervaring mijnerzijds toendertijd deed zich voor, toen op een avond een kwekeling van de pas opgerichte kweekschool in Hollandia bij mij op bezoek kwam en na enige tijd de vrijheid had om mij te vragen, wat toch het geheim van ons blanke Nederlanders was, dat wij over zoveel goederen konden beschikken; ik reed toen bv. ook al weer een auto; alsof wij het (magisch) vermogen hadden om naar willekeur te beschikken over allerlei zaken, die de Papoea's niet konden bemachtigen. Mij bleef niets anders over, dan om te zeggen, dat wij dat vermogen niet hadden, dat er geen geheim was, maar dat er een heel productieproces aan ten grondslag ligt aan die goederen, te beginnen met het delven van grondstoffen. Voor mij persoonlijk werd de grens tussen magie en rationaliteit bijna tastbaar, zo dichtbij in mijn kamer.   Een voorbeeld uit de roman is de beschrijving van demonen, waarvan de  invloed door het wassen van de handen ongedaan gemaakt kan worden; de reinheid vindt hier een magische verklaring vanuit de klassiek-Joodse belevingswereld, een reinheidsopvatting, die in de 19e eeuw wetenschappelijk ondersteund werd door de ontdekking van de bacterie en nog later van het virus.
Vanzelfsprekend kom je uit bij het boek Genesis als startpunt. Niet alleen komen er verschillende scheppingsverhalen als opening van dit bijbelboek voor, maar ook in het vervolg er van staan fragmenten, die mij al jong hebben geboeid door hun inhoud. Een heel oude bron  van buiten  het boek moet er volgens mij aan het gedeelte in Gen. 6 vers 1 t/m 4 ten grondslag liggen; ik citeer:"Toen de mensen zich op de aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun dochters geboren werden, zagen de zonen Gods, dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen zich daaruit vrouwen, die zij maar verkozen.(...) De reuzen waren in die dagen op de aarde, en ook daarna, toen de zonen Gods tot de dochters der mensen kwamen, en zij hun (kinderen) baarden; dit zijn de geweldigen uit de voortijd, mannen van naam". Maar er is in deze verhalen toch ook een voorbeeld van een vogel, een duif, die door Noach uit de ark wordt vrijgelaten en symbool staat voor de tot standkoming van een nieuwe, vreedzame wereld. De duif die terug komt in het magnifieke verhaal van Jona, wiens naam ook'duif' betekent en die moet ontdekken, dat de 'vrede' van zijn God ook geldt voor de vijand van Israel, de stad Nineve. Dat zelfde symbool keert terug in het Tweede Testament, als bij de doop van Jezus door Johannes de Doper in de Jordaan de Geest van God op Jezus neerdaalt in de gedaante van een duif., de duif, die vele eeuwen later na een rampzalige twintigste eeuw 'boven' Europa terugkeerde in de  vredesduif van Picasso, waaromheen nog steeds een glans hing van het oude, magische verlangen van de mens naar een nieuwe wereld na de ruines van een technologisch bepaalde wereld en na de moord op miljoenen, Joodse Europeanen en minderheden als de Roma's.