Piet Buddingh'

Thursday, February 06, 2014

Een waterlelie en de woorden

Als achtentachtigjarige ben ik eigenlijk nogal vervreemd van de recente poezie en denk vaak terug aan de 'oudere' poezie , zogezegd van voor de zestiger jaren, uitzonderingen daargelaten zoals de dichter Rawie. Een van de oudere gedichten, waardoor ik al jaren 'geboeid' ben, is het gedicht "De waterlelie" van Frederik van Eeden uit zijn gedichtenbundel':'Van de passieloze lelie' (1901). Vaak denk ik aan het gedicht, als ik in de Alblasserwaard en de Vijfheerenlanden in de spiegelende vaarten en boezems deze waterlelies op het water zie drijven.Voor mogelijk jongere lezers wil ik daarom eerst het gedicht publiceren, want ik acht het niet uitgesloten dat deze oude generatie dichters niet meer aan bod komt in het literatuur- onderwijs en zo in het vergeetboek dreigt te geraken:

 De waterlelie

Ik heb de witte waterlelie lief,
daar die zoo blank is en zoo stil haar kroon
uitplooit in 't licht.

Rijzend uit donker- koelen vijvergrond,
heeft zij het licht gevonden en ontsloot
toen blij het gouden hart.

Nu rust zij peinzend op het watervlak
en wenst niet meer....


Opvallend in het gedicht is de overeenkomst van het woord 'lelie' in de titel van de bundel 'Van de passieloze lelie' en hetzelfde woord in de titel van het gedicht, maar dan toegespitst op de 'waterlelie'.
Dat kan natuurlijk niet toevallig zijn. Als we het gedicht in haar totaliteit bezien, valt op, dat Van Eeden de waterlelie als vrouwelijk beschouwt. Al in de eerste versregel komt dat tot uitdrukking: hij heeft de waterlelie lief; ook in de tweede versregel blijkt dat door het bezittelijk vnw.'haar'. In de tweede en de derde strofe gebruikt hij zelfs het persoonlijk vnw. 'zij'.
Terugkomend op het begin van mijn interpretatie valt nu op, dat in de titel van de bundel aan het woord 'lelie' het bijv. nw. 'passieloze' is toegevoegd. Voor de dichter wordt daarmee volgens mij het  vrouwelijk aspect van het gedicht versterkt. Maar dat hoeft  geen negatieve toevoeging te zijn; het is meer een aanduiding voor een naar binnen gerichte, meditatieve houding., maar daarover later meer.
In de eerste strofe wordt als dominerende kleur voor de waterlelie  'witte' genoemd. Die kleur contrasteert voor mij met het 'woord' blank' in de tweede versregel van deze strofe. Voor mij is het woord 'blank' flets, minder expressief dan het woord 'wit'. Maar het woord is blijkbaar gekozen om een herhaling van  het woord 'wit' te vermijden: een zwak (?) element in het gedicht?  Het woord 'wit'  sluit volledig aan bij de schilderkunst, ook dit is weer niet toevallig. De toenmalige schilderkunst,het impressionisme, is juist sterk gericht op kleureffecten. We denken dan ook niet in de laatste plaats aan het werk van de kunstschilder Monet en zijn indrukwekkende schilderijen van de wateroppervlakten, bedekt met talrijke lelies; volgens mij is Van Eeden daardoor beinvloed. In de tweede versregel van deze strofe wordt die interpretatie bevestigd door de woordkeuze 'haar kroon': dat woord past helemaal in de sfeer van het impressionisme en de uitstraling van die stroming. Goed gekozen in de slotregel van de eerste strofe is het woord 'uitplooit'', omdat daarin de beweging van de opengaande bloem wordt weergegeven. Bovendien past die bij de voornaamheid van het woord 'haar kroon'.
Het woord 'blij' in de tweede strofe accentueert de verpersoonlijking van de bloem als 'vrouwelijk'.
De beginregel van de tweede strofe doorbreekt de betekenis van de eerder genoemde naar binnen gerichte houding: 'Rijzend uit donkerkoelen vijvergrond' duidt aan de innnerlijke kracht van de plant, die doelgericht naar het wateroppervlak streeft. In de volgende regel van deze strofe wordt het doel helder aangegeven: 'heeft zij het licht gevonden'. En opnieuw komt in dit woordgebruik de invloed van de toenmalige schilderkunst tot uitdrukking, nl  van. een verwante stroming aan het impressionisme, te weten
'het luminisme'. De woordgroep 'het gouden hart' sluit weer volledig aan bij deze stroming. 'Gouden' weerkaatst a.h.w. het licht, dat door de bloem gezocht werd.
De slotstrofe voltooit het proces van de beweging in zijn totaliteit:'Nu rust zij peinzend...' Het in zichzelf gekeerde karakter vindt zijn climax in de laatste versregel:' En wenst niet meer'. Het gedicht als geheel weerkaatst a.h.w. het door het water en de bloem opgevangen zonlicht.
De mentaliteit van de gepersonifieerde bloem als vrouwelijk sluit kennelijk aan bij de visie van de dichter op het wezen van de vrouw als in zichzelf gekeerd; en daarmee wordt waarschijnlijk onbedoeld door  de dichter de aandacht gevestigd op een dominante houding van de dichter zelf tegenover de vrouw in de werkelijkheid van zijn kolonie "Walden". (Zie daarvoor ook mijn opmerking aan het slot i.v.m. een biografie vasn Jeroen Brouwers over Helene Swart).
Mijn eindconclusie als afsluiting van mijn interpretatie is, dat Van Eeden in de waterlelie een metafoor heeft
gezien voor het dichterschap: de scheppende kracht als mysterie: 'donker-koelen vijvergrond', en het gedicht als eindresultaat.
Als afsluiting van dit essay refereer ik ook aan een kernachtige vergelijking, die ik eens ben tegengekomen in een bijdrage over Ludwig Wittgenstein, maar waarvan ik de preciese bron niet meer ken; Wittgenstein formuleerde eens over de woorden magnifiek : "Woorden zijn als een dun vlies over diep water" : het creatief vermogen van de mens als diep water, ondoorgrondelijk en onbegrijpelijk, en de woorden die slechts in staat zijn een beperkte laag van die diepe creativiteit aan de oppervlakte te brengen. Opnieuw sluiten de woorden uit de tweede strofe van het gedicht ; 'en ontsloot toen blij het gouden hart'  prachtig aan bij de vergelijking van Wittgenstein: de woorden als een beperkte openbaring van een onbegrepen creativiteit.
(Tenslotte mijn verwijzing naar de biografie over Helene Swart, volgens Kloos het 'zingende hart' van onze letterkunde: Frederik van Eeden zou plagiaat gepleegd hebben tegenover deze dichteres.)


































































































Van Eeden dichtte over een vijver, wellicht op Walden, maar telkens als ik in de vaarten en boezems  van de Alblasserwaard  deze waterlelies zie, denk ik aan dit gedicht. De titel van de gedichtenbundel:"Van de passieloze lelie" bevat volgens mij al een aanwijzing voor de strekking van het gedicht:"Van de passieloze lelie" bezit in het bijvoeglijk naamwoord 'passieloze' een kenmerk van het in zichzelf gekeerde karakter van de lelie en sluit daarmee aan bij de laatste strofe "Nu rust zij  peinzend op het watervlak".
Maar laten we beginnen bij het begin van het gedicht, en wel de eerste strofe:

                                                         "Ik heb de witte waterlelie lief,".

De woordkeuze van Van Eeden wijst volgens mij op een zekere verwantschap tussen de stemming, de geaardheid van Van Eeden en de op het water drijvende bloem; in ieder geval een verwantschap in hemzelf, die hij projecteert in de bloem en daardoor herkent als een eigenschap van de bloem. In de volgende versregels van deze strofe verwoordt hij deze verwantschap, deze eigenschap:

                                                        "daar die zoo blank is en zoo stil
                                                         haar kroon  uitplooit in 't licht'. Opvallend in deze regels is het woord :'blank'; blijkbaar wil de dichter een herhaling van het woord 'wit'
uit de eerste versregel vermijden.Toch zit er voor mij een verschil in gevoelswaarde  tussen beide woorden: 'wit' sluit aan bij de wereld van de schilderkunsten en herinnert aan de gelijktijdige periode van het impressionisme, bv. van Monet en zijn schilderijen van de grote waterpartijen. Het woord 'blank' is voor mij veel fletser, heeft minder zeggingskracht. De invloed vanuit de schilderkunst is voor mij
onmiskenbaar. Om die invloed nog wat concreter te maken: voor mij niet van Vincent van Gogh, maar vooral van de impressionisten.   
Het vervolg van deze strofe concretiseert die invloed nog sterker, diepgaander:

                                                        "................................en zoo stil haar kroon
                                                        uitplooit in 't licht".

Van Eeden beschrijft de grote invloed van het licht, de trekkingskracht van het licht boven het wateroppervlak; het licht dat de hele situatie kleurt: en opnieuw komt de schilderkunst aan bod, nu niet het impressionisme, maar de verwante, intensievere variant er van: het luminisme. Opvallend aan het gedicht is ook, dat Van Eeden tot nu toe heel eenvoudige woorden gebruikt om deze effecten te bereiken.                  
Die zeggingskracht in de woorden weet hij te handhaven in het vervolg:

                                                       "Rijzend uit donker- koelen vijvergrond,
                                                       heeft zij het licht gevonden en ontsloot
                                                       toen blij het gouden hart".

Ook in deze strofe blijft het effect van de kleurschakeringen sterk: tegenover  'donker- koelen' staat 'het
licht' en 'gouden'. Het bewegende element 'Rijzend' geeft aan de oerkracht van de waterplant, die op zoek is naar het licht. Van Eeden duidt de plant aan met het persoonlijk vnw. 'zij'. De plant wordt gezien als menselijk, als vrouwelijk; daar wijst ook het woord 'blij' op, en als draagster van de'kroon' :het gouden hart'. De keuze voor het woord 'gouden' in de woordgroep 'het gouden hart' sluit door haar glanzende weerkaatsing van het licht prachtig aan bij het luminisme en het woord 'hart' versterkt het vrouwelijke aspect. Tenslotte wordt het bewegende element in 'Rijzend'  voltooid in de eindbeweging 'ontsloot'. De lelie heeft haar eindbestemming bereikt. En zo bereiken we ook het einde van het gedicht, de slotstrofe, maar nog niet de afsluiting van de interpretatie:

                                                      "Nu rust zij peinzend op het watervlak
                                                      en wenst niet meer............................."            

0 Comments:

Post a Comment

<< Home